Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8898

Datum uitspraak2004-07-15
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers249/04 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Tegen de beslissing van de kamer op het verzet van klager staat geen rechtsmiddel open. Het hof heeft klager niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BIJ VERVROEGING Beslissing van 15 juli 2004 in de zaak onder rekestnummer 249/2004 GDW van: [naam], wonende te [plaats], APPELLANT, t e g e n [naam], toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats], GEïNTIMEERDE, gemachtigde: M.J.C. van Leeuwen. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 23 februari 2004 ingekomen een geschrift van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 20 januari 2004, verzonden op 26 januari 2004. 1.2. Bij die met redenen omklede beslissing heeft de kamer het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 24 juli 2003 ongegrond verklaard. De voorzitter van de kamer heeft in zijn voornoemde beschikking klager kennelijk niet ontvankelijk in zijn klacht verklaard. 1.3. Van de zijde van geïntimeerde, verder te noemen, de gerechtsdeurwaarder is op 11 maart 2004 een verweerschrift ingekomen. 1.4. Tevens is van de zijde van de gerechtsdeurwaarder op 29 juni 2004 een brief ter griffie ingekomen, waarin de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen 1.5 Op 7 juli 2004 is van de zijde van klager een bericht ingekomen waarin hij mededeelt ter zitting te zullen verschijnen. 1.6. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2004, alwaar de klager is verschenen. Hij heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie. De gerechtsdeurwaarder is al hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen niet verschenen. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is – met bericht van verhindering - evenmin verschenen. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak door de voorzitter en door de kamer zelf, alsmede van de hiervoor vermelde stukken. 3. De ontvankelijkheid van het hoger beroep 3.1. Uitgangspunt in onderhavige zaak is dat in het algemeen – op grond van het bepaalde in artikel 45, lid 1, Gerechtsdeurwaarderswet, hierna GDW, tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel van hoger beroep bij dit hof openstaat. Artikel 39, leden 1, 2 en 4, GDW bepalen echter, verkort weergegeven en voorzover hier van belang, dat de (plaatsvervangend) voorzitter kennelijk niet-ontvankelijke klachten dan wel kennelijk ongegronde klachten, of klachten die van onvoldoende gewicht zijn, bij een met redenen omklede beschikking kan afwijzen, dat tegen een dergelijke beslissing verzet kan worden gedaan bij de kamer en dat tegen de met redenen omklede beslissing van de kamer op het verzet geen rechtsmiddel openstaat. 3.2. In deze zaak komt klager in hoger beroep van de met redenen omklede beslissing van de kamer van 20 januari 2004, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 24 juli 2003, strekkende tot kennelijk niet-ontvankelijk verklaring van klager ongegrond is verklaard. 3.3. Het voorgaande leidt ertoe dat klager niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. 3.4. Hetgeen klager verder nog naar voren heeft gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 3.5. Dit leidt tot de volgende beslissing. 4. De beslissing Het hof: - verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 20 januari 2004. Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Huijzer en Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 15 juli 2004. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 20 januari 2004 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 269.2003 ingesteld door: [naam], wonende te [plaats], klager, tegen: [naam], t.k. gerechtsdeurwaarder te [plaats], voor wie M.J.C. van Leeuwen als gemachtigde is opgetreden, 1. Verloop van de procedure Bij beschikking van 24 juli 2003 heeft de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders beslist op de door klager tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder, ingediende klacht met zaaknummer 127.2003. Bij aangetekende brief van 5 september 2003 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden. Bij brief van 11 september 2003 is klager tegen de beslissing van de voorzitter in verzet gekomen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 2 december 2003, alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 januari 2004. 2. De gronden van het verzet Voor de gronden van het verzet wordt verwezen naar aangehecht verzetschrift van 11 september 2003 waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. 3. De ontvankelijkheid van het verzet Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen. 4. De beoordeling van het verzet 4.1 De door klager in verzet aangevoerde gronden wijken niet af van hetgeen hij reeds in zijn inleidende klacht heeft gesteld. De voorzitter heeft in zijn beslissing overwogen dat uit de klacht blijkt dat een kopie van het ontruimingsdossier reeds op 17 april 1997 door de gerechtsdeurwaarder ter beschikking is gesteld van de toenmalige advocaat van klager. Van dit dossier heeft klager kennis genomen. Niet valt in te zien waarom klager niet vanaf dat moment een klacht had kunnen indienen. Nu klager eerst ruim zes jaar na dato een klacht indient over de wijze waarop de ontruiming plaats heeft gevonden, kan niet worden gezegd dat de klacht is ingediend binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Voor zover de klacht zich richt tegen de ontruiming van 7 april 1997 dient klager dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht te worden verklaard. 4.2 Ten aanzien van de inhoud van de door de gerechtsdeurwaarder in de brief van 26 juli 2002 verstrekte informatie heeft de voorzitter overwogen dat deze informatie over dezelfde handelingen in 1997 gaat, met betrekking waartoe reeds is geoordeeld dat klager zich te laat tot de tuchtrechter heeft gewend. 4.3 Ten overvloede heeft de voorzitter overwogen dat bij een inhoudelijke beoordeling van die brief zou hebben gegolden dat volgens vaste rechtspraak een executerende gerechtsdeurwaarder gerechtigd is de inboedel van een te ontruimen woning aan de openbare weg te plaatsen. Ter uitoefening van haar publieke taak heeft de gemeente vervolgens op grond van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid deze goederen af te voeren, op te slaan, te verkopen, te schenken of te vernietigen. In het onderhavige geval heeft de gerechtsdeurwaarder opdracht gekregen tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. Blijkens het exploot van 17 februari 1997 is het vonnis conform de wettelijke bepalingen aan klager betekend. In dit exploot is onder meer de ontruiming aangezegd. Vervolgens heeft de ontruiming plaatsgevonden en zijn de goederen van klager op de openbare weg geplaatst. Hiermee was de taak van de gerechtsdeurwaarder beëindigd. Hierna zijn de goederen kennelijk door de Roteb afgevoerd. De inhoud van de brief van 26 juli 2002 is juist, althans niet in strijd met de in de gerechtsdeurwaarderswet omschreven tuchtrechtelijke norm, aldus de voorzitter. 4.4 Naar het oordeel van de Kamer werpen de door klager in verzet aangevoerde gronden, voor zover deze een herhaling vormen van de door klager in eerste aanleg aangevoerde gronden, geen nieuw licht op de door de voorzitter gegeven beslissing, die de Kamer juist acht, en bieden die gronden evenmin aanknopingspunten de motivering aan te passen. 4.5 Voor de overige door klager in verzet aangevoerde en nader ter zitting toegelichte gronden geldt dat deze zijn gebaseerd op reeds in 1997 aan klager bekende feiten en daarmee zodanig zijn verweven, dat op basis daarvan thans geen nieuwe klacht meer kan worden ingediend. 5. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. BESLISSING: De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: - verkaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2004 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.: